Vraag de verkoper / verkoopster wat hij / zij van de schoenen vindt (bij je broek). | Wie stehen die Schuhe zu meiner Hose? |
Verkoopster wil je helpen, maar jij wilt even rondkijken. | Ich möchte mich mal rumsehen. |
Vraag of ze de broek ook in jouw maat hebben. | Haben Sie die Hose auch in meiner Größe? |
Je zoekt de pashokjes. | Wo kann ich die Hose anprobieren? / Wo sind die Ankleidekabinen / Umkleidekabinen? |
Je wilt weten of de trui in de aanbieding is. | Ist der Pullover auch im Angebot? |
Vraag hoeveel alles kost! | Was macht das zusammen? |
Geef je maat aan! | Ich habe Größe .... |
Geef aan, welk colbert je beter vindt. | Ich mag diesen Sakko hier besser. |
Geef aan, welk merk je wilt hebben. | Ich möchte gern die Marke .... |
Ik trek de broek / de jurk even aan. | Ich ziehe die Hose / das Kleid mal an. |
De verkoper vraagt: "Wollen Sie eine Tüte"? | Ja, gerne. |
Zeg dat de riem niet past. | Der Gürtel passt leider nicht. |
Je wilt een andere kleur rok. | Haben Sie den Rock auch in .... (grün / rot / schwarz / braun ....) |
De pinmachine is kapot. Je betaalt cash. | Ich bezahle dann bar. |
Je hebt geen cash bij je. | Kann ich hier auch mit einer Bankkarte / Scheckkarte zahlen? |
Vraag of het geruild mag worden! | Kann ich ihn / sie / es auch umtauschen? |
Je kunt de kassa niet vinden. | Können Sie mir sagen, wo die Kasse ist? |
Vraag waar je de ....... kunt vinden! | Wo kann ich die ............ finden? |
Je wilt de kleren graag als cadeautje ingepakt meenemen. | Könnten Sie das bitte als Geschenk einpacken? |
Je hebt de beslissing genomen iets te kopen. | Die / Den / Das nehme ich.
|
Je vraagt naar een kledingstuk uit de etalage. | Wo kann ich den / die / das ……. aus dem Schaufenster finden? |
Je vindt dat iets niet bij elkaar past. | Das passt nicht zusammen. |
Je vindt het kledingstuk te duur. | Das ist mir aber zu teuer. |
Je slaat een door de verkoopster aangeraden kledingstuk af. | Das ist doch völlig aus der Mode! |