Herhaling voorzetsels NAAR & VOOR

Vul de juiste vertaling van NAAR en VOOR in en klik daarna op KONTROLLIERE!
Klik je op het vraagteken, dan krijg je FEEDBACK.
Gaat het niet goed, bekijk dan nog 1 keer de video's links met uitleg.


1. Nächste Woche fahren wir (naar) Rom.

2. Bist du (voor) Ajax oder AZ?

3. Morgen muss ich (naar) dem Zahnarzt.

4. Er geht jeden Sommer (naar) die Schweiz.

5. Ich habe das (voor) dich gekauft.

6. Mein Fahrrad steht (voor) dem Haus.

7. Wir müssen (naar) Hause. Es ist schon spät!

8. Ich habe mich um Viertel (voor) neun verabredet.

9. Das ist (3 weken geleden) drei Wochen passiert.

10. Ich warte noch eine Stunde und daan gehe ich (naar) der Bank.

11. Wann gehst du (naar) England?

12. Ich möchte den neuen James Bond sehen. Gehst du mit (naar) das Kino?